Taal en taalvaardigheid zijn enorm belangrijk voor kinderen en hun toekomst. Die boodschap hoor je vaak en daarbij gaat het nogal eens over wat er op school zou moeten gebeuren. Maar de basis voor een taalvaardige toekomst ligt al ver daarvoor: in de eerste duizend dagen van het leven. Taalwetenschapper Paula Fikkert (Radboud Universiteit) wil onderzoek doen onder zo veel mogelijk heel jonge kinderen om daar nog meer inzicht in te krijgen. In de tussentijd heeft ze alvast wat tips voor ouders van jonge kinderen. Zodra de oren van een kind het doen, hoort het taal. Dat is al voor de geboorte, in het laatste trimester van de zwangerschap, vertelt Paula Fikkert, hoogleraar Eerste taalverwerving aan de Radboud Universiteit. ‘Die eerste duizend dagen – een getal dat je niet al te letterlijk moet nemen - beginnen dan al. Dan luistert een foetus al naar het ritme van taal.’ Als een baby eenmaal geboren is, dan hoort die al het verschil tussen de moedertaal en een andere taal met een ander ritme. Na een maand of zes kunnen ze klankcontrasten die van belang zijn in hun moedertaal onderscheiden. Fikkert: ‘Dat begint met de klinkers. Voor Nederlandse baby’s een belangrijke taak, omdat Nederlands een klinkerrijke taal is. Een paar maanden later luisteren ze naar medeklinkers. Chinese kinderen verliezen rond die tijd het vermogen om de L en de R te onderscheiden, omdat dat in hun taal niet relevant is.’ Aan het eind van hun eerste levensjaar hebben kinderen een duidelijke voorkeur voor hun moedertaal. In die vroege fase, waarin baby’s nog niet zelf praten, kun je als ouders al wel veel goeds doen: ‘Wat we weten, is dat bij kinderen die veel taal horen, het brein zich beter ontwikkelt. Je ziet meer hersenactiviteit. En wat we ook weten: hoe meer taal je hoort in die jonge fase, des te groter is de woordenschat op latere leeftijd. En tussen de grootte van de woordenschat en studiesucces is ook weer een sterke samenhang.’ Kortom: het heeft zin om veel te praten met of tegen je jonge kind. ‘Baby's zeggen nog niets terug, soms lijkt het daardoor alsof het geen zin heeft om tegen ze aan te praten – dat is dus niet zo. Taal is zo vanzelfsprekend voor ons. Maar voor een klein kind is al dat gepraat vooral een brij van klanken. Het duurt een tijdje om daar structuur en regelmaat in te ontdekken. En wat ze in die vroege fase ook leren, is dat taal überhaupt een communicatiemiddel is. Als kinderen beginnen de brabbelen en je gaat daarop in, dan leren ze daarvan: dat is het begin van een conversatie!’ Wanneer gaat het goed, wanneer kan het beter? Als het goed gaat, kunnen kinderen in de eerste duizend dagen van hun leven dus enorm veel leren op taalgebied. Maar wanneer gaat het goed en wanneer kan het beter? Wanneer kun je afwachten, wanneer moet je ingrijpen? Daar wil Paula Fikkert samen met haar collega Caroline Rowland van het Baby and Child Research Center van de Radboud Universiteit een groot onderzoek naar doen. En daarvoor zijn ze op zoek naar geld, én naar kinderen. ‘Toch zijn er best veel kinderen waarbij de taalverwerving niet vanzelf goed gaat. Soms heeft dat een duidelijke oorzaak, bijvoorbeeld omdat ze doof of slechthorend zijn. Soms is de oorzaak veel minder duidelijk, maar blijken kinderen een taalontwikkelingsstoornis hebben, die de eerste jaren vaak nog niet onderkend wordt. In ons Baby and Child Research Center (BRC) zien we veel kinderen van hoogopgeleide ouders, die de universiteit kennen en ons gemakkelijk weten te vinden. Van deze kinderen leren we heel veel, maar alles bij elkaar is het geen dwarsdoorsnede van de bevolking. We willen heel graag meer kinderen onderzoeken die zich voor zover we kunnen zien gewoon ontwikkelen. Want pas als je weet wat “gewoon” is, kun je iets zeggen over wanneer de taalontwikkeling achterblijft. En: onder welke omstandigheden moet je daarop ingrijpen en wanneer komt het in de loop der tijd vanzelf wel goed? Als een kind bijvoorbeeld onvoldoende taalaanbod heeft gehad, kun je dat meestal inhalen. Als er sprake is van een taalprobleem kunnen we kinderen (en ouders) extra ondersteunen bij het leren van taal.’ Zo help je je jonge kind met taal Wil jij jouw jonge kind zo taalvaardig mogelijk maken? Vijf tips van de expert voor wat je dan kunt doen – en één voor wat je beter kunt laten. Tip 1: Praat met je kind en benoem alledaagse dingen. Tip 2: Zing met je kind. ‘In liedjes zit structuur, dat vinden kinderen leuk en daarmee leren ze ook om structuur te herkennen in taal.’ Tip 3: Kijk waarnaar je kind kijkt en praat dáár over, in plaats van de aandacht ergens anders naar toe te trekken met een “kijk eens wat ik hier heb”. Fikkert: ‘Er zijn heel leuke experimenten gedaan met ouders en kinderen die beiden een cameraatje op hun hoofd hebben, dat volgt waarnaar ze kijken. Het blijkt dat kinderen woordjes beter leren als ze kijken naar wat er benoemd wordt.’ Tip 4: Lees je kind voor. ‘De taal in boekjes is vaak net wat complexer en rijker dan alledaags taalgebruik. Bovendien leren kinderen van voorlezen ook om hun aandacht ergens bij te houden.’ Tip 5: ‘Vertel verhalen, zonder boekje of plaatjes. Dat prikkelt hun voorstellingsvermogen.’En laat je jonge kind niet te lang met een iPad of andere tablet spelen. ‘Ze vinden het wel leuk, maar taal leer je niet van machines, maar door met mensen te praten. Bovendien bieden online spelletjes alles aan, kinderen hoeven weinig zelf te ontdekken. En je wilt juist de leergierigheid stimuleren.’ Tegenwoordig worden kinderen getest bij het consultatiebureau met een korte test om de taalontwikkeling in de gaten te houden. Dat is een goede ontwikkeling, maar zegt niet altijd voldoende vertelt Fikkert: ‘Soms komt de taalproductie pas laat op gang, maar zegt dat nog niets over hun taalontwikkeling. Of zegt een kind al wel een paar woordjes, maar stagneert de ontwikkeling daarna. Belangrijk is ook om te weten hoe staat het met hun taalbegrip en -waarnemen? Dat zijn ook belangrijke indicatoren om de achterstand in te kunnen schatten.’ Met hun onderzoek in het BCR willen Fikkert en Rowland juist dát makkelijker meetbaar maken. ‘Dit project is niet speciaal gericht op ouders die zich zorgen maken. We willen meer zicht op welke variatie er is, zodat we beter kunnen vaststellen wanneer een probleem ontstaat. We willen graag dat ieder kind naar school gaat met voldoende bagage. Want als je op taal niet mee kunt komen, kun je op den duur op allerlei vlakken niet meekomen. De schatting is dat 25% van de Nederlandse bevolking de school verlaat met een te laag taalniveau. Dat is een handicap voor de mensen om wie het gaat, maar het is ook een groot gemis voor de maatschappij.’ Het project ‘De eerste duizend dagen’, waarmee Fikkert en Rowland meer zicht willen krijgen op ‘normale’ taalontwikkeling, is een project waaraan je geld kunt doneren via het Radboud Fonds. Ben je nu al benieuwd naar ons onderzoek en wil je met je (klein)kind eens meedoen aan onderzoek in het Baby and Child Research Center, meld je dan aan via babyandchild.nl Foto: Nilanka Kariyawasam via Unsplash