Google mag alles van ons weten. Het bedrijf heeft gevoelige informatie over zowat de hele wereldbevolking. Tegelijkertijd volgen dataschandalen elkaar op en vertrouwen we de internetgigant voor geen cent. Promovendus Ivan Veul onderzoekt hoe Google en de burger het eens kunnen worden over privacy. ‘Dit is een kans voor de democratie.’ ‘Zet er maar niet je volledige naam in’, waarschuwden de ouders van Ivan Veul (25) toen hij als kind zijn eerste e-mailadres aanmaakte. Je weet maar nooit. Veul vond het prima, zo vaak zat hij niet achter de computer. Dat veranderde op de middelbare school. ‘Ik was een gamer. Omdat bètavakken me bovendien goed afgingen, koos ik voor de studie gametechnologie.’ Zijn groeiende belangstelling voor de maatschappelijke impact van het internet bracht hem naar de masterspecialisatie Science in Society in Nijmegen, en vervolgens tot een promotieonderzoek. ‘Mijn onderzoek draait om de data die Google van ons allemaal registreert. Omdat ik weet hoe de technologie daarachter werkt, kan ik geïnformeerde vragen stellen over de werkwijze van Google.’ Dat hij onderzoeker zou worden, had Veul zelf niet gedacht. ‘Ik had geen enkele ambitie om door te gaan in de wetenschap. Wat me overtuigde, was de relevantie van het onderwerp. Ik wil een proefschrift afleveren dat niet op de plank belandt, maar een bijdrage levert aan de samenleving.’ Wat is het onderwerp van uw promotieonderzoek? ‘Het verdienmodel van Google is het aanbieden van gepersonaliseerde advertenties op internet. Om advertenties op jouw voorkeuren af te stemmen, verzamelt het bedrijf zoveel mogelijk persoonlijke gegevens als je gebruikmaakt van diensten als de Google-zoekmachine, Gmail, Google Maps en het telefoonbesturingssysteem Android: wat je koopt, wat je leuk vindt, waar je bent. Het gebeurt automatisch en vrijwel ongemerkt. Intussen zwelt de kritiek aan: waarom verzamelt Google al deze data en wat doet het bedrijf ermee? Steeds weer berichten media over kleine en grote dataschandalen rondom het bedrijf. Zo registreerden camera-auto’s van Google Streetview stiekem informatie van wifinetwerken. Er gaan stemmen op dat het monopolie van Google doorbroken moet worden, omdat de gigant nu te machtig is. De vraag is echter of dat alles oplost. In mijn onderzoek probeer ik een stap terug te doen en eerst het onderliggende probleem in kaart te brengen.’ Wat is volgens u dat onderliggende probleem? ‘Onder het marktprobleem – ‘Google is te machtig’ – ligt onze oproep dat Google anders moet omgaan met onze data. Die oproep wordt echter onvoldoende gehoord door het bedrijf en overheden. Hoe kan het dat de producten van Google op een cruciaal punt als privacy niet aansluiten bij onze normen? Zo beschouwd is de datakwestie rond Google een democratisch probleem, of beter: een kans voor de democratie. Ik definieer democratie daarbij als een bestuursvorm die overal is waar burgers structureel betrokken worden bij besluitvorming, ook in bedrijven en organisaties.’ Is het dan niet logisch Google onder overheidstoezicht te plaatsen? Een bedrijf laat zich uiteindelijk leiden door het streven naar winst, terwijl de overheid het algemeen belang vertegenwoordigt. ‘Die oplossing is niet zo eenvoudig als-ie lijkt. Google zou dan onder de Amerikaanse overheid vallen, omdat het hoofdkantoor in de VS is gevestigd. Maar de regels die Amerika hanteert ten aanzien van gegevensbescherming vallen niet binnen de maatstaven van de vooruitstrevende Europese privacywetgeving, in Nederland: de AVG. Voor ons zou deze stap dus geen verbetering betekenen. Een andere mogelijkheid is om eerst mondiale consensus te bereiken, bijvoorbeeld onder leiding van de Verenigde Naties – een optie waar Google zelf wel oren naar heeft. Begrijpelijk, want zo’n wereldwijd compromis levert geen strenge regels op.’ Welke rol ziet u weggelegd voor de overheid? ‘Dé overheid bestaat in dit internationale debat niet, alleen al door het verschil in wetgeving tussen de landen. Zo legde Duitsland in verkiezingstijd torenhoge boetes op aan websites die weigerden om nepnieuws te verwijderen. De Nederlandse overheid is hierin terughoudender, met de vrijheid van meningsuiting hoog in het vaandel, en gaat liever met internetbedrijven in gesprek. Ook zie je verschillen in de manier waarop landen de vinger aan de pols proberen te houden. Denemarken heeft zelfs zogenaamde ‘techambassades’ gevestigd in Silicon Valley en Beijing, voor de diplomatieke contacten met de sector.’ Niet alleen landen zijn verdeeld, ook de burgers zelf. Juist online staan ze soms lijnrecht tegenover elkaar. Hoe kunnen we dé burger een stem geven, als die wellicht niet eens bestaat? ‘Internet verenigt én polariseert, dat klopt. Door gepersonaliseerd zoeken vind je vooral informatie die je opvattingen versterkt, de zogenaamde filterbubbel. Dat brengt ons samen met gelijkgestemden, maar vergroot de verschillen met anderen. Zoals er politieke partijen zijn voor alle voorkeuren, zijn er ook allerlei belangenorganisaties die zich bezighouden met bijvoorbeeld dataproblematiek, zoals in Nederland Bits of Freedom. Zij vertegenwoordigen de verschillende stemmen van de burger bij overheden, media en internetbedrijven.’ Waarom niet het monopolie van Google aanpakken? Concurrentie kan Google dwingen netter met gegevens om te springen. ‘Nieuwe spelers op de advertentiemarkt zijn kansloos; de onvoorstelbare hoeveelheid data die Google al van ons heeft, kunnen zij onmogelijk evenaren. Met normale marktwerking komen we er dus niet. Maar ook het geforceerd opbreken van Google in kleinere onderdelen zal niet werken. De markt zelf verandert immers niet en de prikkels om te groeien, blijven bestaan. Denk bijvoorbeeld aan AT&T, een telefoniegigant die in de jaren tachtig opgedeeld werd. Die losse bedrijven groeiden al snel weer keihard en fuseerden deels met elkaar. Vandaag de dag is AT&T een van de grootste internetbedrijven in Amerika.’ De sleutel ligt dus in een democratischer Google? ‘Dat is mijn hypothese. Denk echter niet dat Google nog niets doet op dat terrein. Het bedrijf is continu in gesprek met maatschappelijke organisaties, overheden en gebruikers over hoe het zijn datapraktijken beter kan organiseren. Verschillende initiatieven proberen intussen problemen met persoonlijke gegevens op de agenda te krijgen bij Google en bij beleidsmakers. Voor mijn onderzoek breng ik het netwerk van democratische processen rondom Google in kaart via interviews met alle partijen. Hoe denken zij over de rol van burgers in het bestuur van het internet? Wat doen ze met de issues die burgers aanhalen?’ Nepnieuws Het onderzoek van Veul bracht hem op het spoor van de burgerdialoog We, the Internet, een platform om de betrokkenheid van burgers bij de organisatie van het internet te verankeren. Deze dialoog krijgt steun van de VN en Google zelf en inventariseert in 77 landen opvattingen over internetkwesties als dataverzameling en de verspreiding van nepnieuws. Samen met het Rathenau Instituut organiseert Veul de dialoog in Nederland, een klus die hem als bonus een felbegeerd interview opleverde met een vicepresident van Google. ‘Het is ontzettend moeilijk om medewerkers van Google te spreken te krijgen, zeker als het onderwerp dataverzameling betreft. Dat is me nu dankzij We, the Internet eindelijk gelukt.’ Begin oktober gingen zo’n honderd Nederlandse deelnemers online in gesprek. Een van de vragen betrof de dataverzameling door Google en Facebook. Hoe die in overeenstemming te brengen met onze normen en waarden, luidde de vraag, waarbij de deelnemers uit vier opties konden kiezen. Eén: de bedrijven moeten minder persoonlijke gegevens gaan verzamelen. Twee: Google en Facebook moeten ons compenseren, bijvoorbeeld financieel of met gratis diensten. Drie: om concurrentie mogelijk te maken, moeten Google en Facebook (een deel van) de data delen met andere advertentiebedrijven. De vierde uitweg is een controle van de gebruikers op de gegevens die we afstaan en wat ermee gebeurt. Wat was de uitkomst? ‘De meerderheid van de Nederlanders koos voor de laatste optie: zelf meer controle krijgen over wat er met je data gebeurt. Ook na uitleg over hoe complex het is te doorzien wat bedrijven met je privégegevens doen, bleven zij bij hun standpunt.’ Is dat de oplossing, de controle bij de burger leggen? ‘Met de controle leg je ook de verantwoordelijkheid bij de burger. Google kan dan altijd zeggen: dan had je die optie maar uit moeten zetten. En dat terwijl de materie heel complex is. Het kost veel tijd en inspanning om je goed te informeren. Probeer maar eens de privacyvoorwaarden van een onlinedienst helemaal door te nemen én te begrijpen voor je op ‘ja’ klikt. Daarnaast is er zoiets als de privacyparadox: we zijn allemaal oprecht overtuigd van het belang van privacy, maar tóch handelen we daar niet naar. De gevolgen van het weggeven van onze data zijn immers niet direct zichtbaar. In tegenstelling tot die handige of leuke website. En dus klikken we bij elke cookiemelding snel op ‘akkoord’.’ Geldt die privacyparadox extra in coronatijd? Diensten als Google Meet zijn onmisbaarder dan ooit, nu we online contact houden met collega’s en naasten. Maakt de pandemie de burger nóg minder kritisch? ‘De coronamaatregelen laten inderdaad zien dat we simpelweg niet meer zonder Google kunnen, maar vergis je niet: die afhankelijkheid bestond al. Minder kritisch maakt deze tijd ons naar mijn mening niet, integendeel. Zo klinkt er door complottheorieën over corona juist meer kritiek op fake news.’ In de wetenschap wordt weleens het datahuis als oplossing genoemd voor de privacyproblematiek. Zoals we thuis bepalen wie we binnenlaten, kiezen we ook online wie toegang krijgt tot onze gegevens. Goed idee? ‘Zo lijkt het, maar er zitten haken en ogen aan. Zoals de fysieke kant van het internet, waar we vaak niet bij stilstaan. Al die online datahuizen moeten ergens opgeslagen worden, en wie hebben daar de infrastructuur voor? Dat zijn de giganten die nu ook al data verzamelen. Zo blijven Google c.s. even machtige spelers.’ In welke richting zoekt u de oplossing dan? ‘Hoewel mijn onderzoek nog loopt, denk ik dat het goed is als Google zelf de verantwoordelijkheid draagt om op de juiste manier met onze data om te gaan. Dat vraagt een omslag in ons denken over bedrijven. Je mag van een bedrijf dat onze samenleving zó structureel beïnvloedt, verwachten dat het behalve over winst ook nadenkt over zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid.’ Onvoorstelbare impact Veul denkt hardop na over de oplossing om burgers meer te betrekken bij de besluitvorming van de internetgiganten. Neem Google. Daar zitten in het hoogste orgaan, de board, nu alleen aandeelhouders voor wie winst het belangrijkste oogmerk is. Door hierin ook burgers een plaats te gunnen, ontstaat ruimte voor maatschappelijke doelstellingen. ‘De overheden zouden dit bij Google kunnen afdwingen.’ Voorlopig doet Google nog grotendeels met onze data wat het wil. Hoe staat u zelf tegenover het almachtige bedrijf, met een geschatte waarde van een triljoen dollar? ‘Ambivalent, zoals iedereen. Enerzijds gebruik ik de diensten volop en anderzijds vertrouw ik het niet helemaal. Het personaliseren van advertenties heb ik uitgevinkt, maar Google Timeline heb ik aan laten staan, hoewel ik weet dat dit Google data oplevert over de plekken die ik bezoek. Ook ik ontkom niet aan de privacyparadox.’ Zelfs u niet? ‘Nee, en ik vind dat spanningsveld tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ juist interessant, net als de onvoorstelbare impact die Google heeft op de samenleving. Dit maakt dat de grote internetspelers ook belangrijke politieke actoren zijn op het wereldtoneel.’ Niks is blijvend, mogelijk hebben ook déze giganten niet het eeuwige leven? ‘Ik vraag me dat soms ook af. Zal niet ooit de economische luchtbel van de datahandel knappen? Hoe meer data, hoe beter, zo houdt Google zijn adverteerders voor. Maar kwaliteit zal het op termijn winnen van kwantiteit, en wat dan? Het instorten van de handel in enorme databestanden vormt weer een heel ander vraagstuk.’ Vragen of suggesties? Wilt u uw visie over het databeleid van Google met Ivan Veul delen of heeft u een idee dat kan bijdragen aan zijn onderzoek? Mail hem op ivan.veul [at] ru.nl (ivan[dot]veul[at]ru[dot]nl). Tekst: Lydia van Aert. Dit artikel verscheen ook in Radboud Magazine. Foto: Rajeshwar Bachu on Unsplash.