Commerciële bedrijven verdienen goud geld aan het verhelpen van lees- en spellingproblemen. Met als gevolg dat er miljoenen minder zijn voor echte jeugdzorg, constateren hoogleraar orthopedagogiek Anna Bosman, verbonden aan de Radboud Universiteit, en CDA-Tweede Kamerlid René Peters, woordvoerder jeugdzorg.Het is meer dan terecht dat gemeenten extra geld krijgen voor de jeugdzorg, zodat de gezinnen en kinderen kunnen worden geholpen die dat écht nodig hebben. Maar er is de afgelopen jaren iets heel vreemds aan de hand: een explosie aan nieuwe commerciële bedrijfjes in de dyslexiezorg, een ongekende hoeveelheid dyslexieverklaringen en een recordbedrag aan vergoedingen van gemeenten voor kinderen met lees- en spellingproblemen. Als maatschappij betalen we jaarlijks honderden miljoenen om deze kinderen (hopelijk) alsnog op niveau te krijgen.OefeningKinderen leren lezen en spellen door instructie en oefening. En goede instructie voorkomt leesproblemen. Een aparte behandeling voor dyslexie moet niet nodig zijn. De particuliere bedrijfjes doen namelijk niets anders dan het aanbieden van een effectieve instructie. Dat noemen we juiste didactiek. Dat kunnen scholen ook.Grote ondernemers verdienen inmiddels goud geld aan ‘dyslexie’. Commerciële organisaties screenen actief (en soms agressief) in scholen op dyslexie. Ze stellen de diagnose en voeren daarna de behandeling uit. Het maakt het onderwijs niet beter. Er zijn immers externe experts die de leesproblemen oplossen; nou ja, soms. En gemeenten draaien op voor de kosten. Bovendien blijkt uit cijfers dat kinderen van autochtone ouders met een hoog opleidingsniveau zowel relatief als absoluut veel vaker de diagnose dyslexie krijgen dan kinderen uit achterstandswijken. En kinderen uit achterstandsmilieus blijven met hun leesprobleem zitten.Er zijn belangrijke misvattingen die bijdragen aan deze commercie. De eerste misvatting betreft de diagnose. Waarom bestaat er wel een diagnose dyslexie, maar geen diagnose dyscantie? Dyscantie betekent een zangstoornis. Er zijn genoeg mensen die niet goed kunnen zingen. Een zangpedagoge zegt daarover: 'Men oefent niet voldoende'. Iedereen kan leren zingen. De een moet meer oefenen dan de ander. Toch wordt niet iedereen operazangeres. Voor lezen en spellen geldt hetzelfde. Iedereen kan het leren. De een leert dat sneller dan de ander. Maar er bestaat helemaal geen test die aantoont dat iemand een leesstoornis heeft. Een kind dat bij de 10 procent laagst presterende lezers hoort, wordt per definitie gezien als een dyslecticus. Dat betekent dat we per definitie altijd kinderen met dyslexie hebben.Gymstoornis?Een andere misvatting is dat kinderen die (heel) slim zijn geen moeite hoeven te doen om te leren lezen en spellen. Maar waarom heeft een slim kind meteen dyslexie als het een zwakke lezer is, terwijl een kind dat niet goed is in gym geen gymstoornis heeft? Het kan best zo zijn dat een kind goed is in rekenen, minder goed in taal en gemiddeld in gym. Dat is heel normaal.De derde misvatting is dat het krijgen van de diagnose ‘dyslexie’ een oplossing is voor het probleem. Ja, het kind kan betaalde bijles krijgen, maar het krijgt ook de boodschap dat het een probleem heeft waar hij of zij niets aan kan doen. Dat biedt een verkeerd soort opluchting. De motivatie om extra hard te oefenen wordt daarmee niet bevorderd; het kind heeft nou eenmaal een stoornis die eigenlijk niet te verhelpen is. Ook leerkrachten en ouders stellen hun verwachtingen bij. Ook dat bevordert de motivatie niet. De diagnose verandert niets aan de situatie. Het bevestigt slechts een feit: het kind moet harder zijn of haar best doen om te leren lezen en spellen.Al die miljoenen die nu naar commerciële bedrijven gaan om leesproblemen te verhelpen, kunnen niet naar de jeugdzorg. Het kan niet de bedoeling zijn dat de zorg leerproblemen oplost. Dat moet en kan het onderwijs doen.Tekst: Anna Bosman en René Peters. Dit artikel verscheen eerder in Trouw.