Honderd jaar genieten vrouwen in Nederland kiesrecht, en het heeft het land goed gedaan. Aldus hoogleraar politicologie Monique Leyenaar, één van de auteurs van het deze week gelanceerde boek De hoogste tijd. ‘Maar ook na een eeuw vrouwenkiesrecht zijn we er nog lang niet.’ Het gevecht om het vrouwenkiesrecht begon veel langer dan een eeuw geleden. Een belangrijke slag werd al geleverd in 1883 door arts en gepromoveerd geneeskundige Aletta Jacobs, die tot aan de Hoge Raad procedeerde voor een zetel in de Amsterdamse gemeenteraad. Dat verloor ze, maar de geest was uit de fles: in 1917 kwam een grondwetswijziging die vrouwen toegang gaf tot het pluche. van het parlement. Twee jaar later kregen vrouwen bovendien toegang tot de stembussen, waarmee het volledig kiesrecht – passief én actief – een feit was. Wie waren de voornaamste tegenstanders van het kiesrecht voor vrouwen? Voor een deel in de hoek waar je ze kunt verwachten, legt Leyenaar uit: bij de christelijke partijen. Vrouwen werden geestelijk te instabiel geacht om rationale beslissingen te nemen, zouden de opleiding missen én onmisbaar zijn als hoeksteen van de gezinnen. Het katholieke dagblad De Tijd verwoordde het in 1884 zo: “(...) de Huisvrouw, geheel in strijd met haren naam, in kiezende en politiserende burgeressen te herscheppen, (zou) de vrouwen zelven en met haar de geheele wereld een geheel eind achteruit brengen.” Tegenstand uit onverwachte hoek Tegenstand was er ook in onverwachte hoek, bij de sociaal-democraten. Zij waren druk met het regelen van het volledig mannelijk kiesrecht, de vrouwen hierin meenemen werd als een brug te ver gezien. De christelijke partijen gingen pas overstag na de politieke uitruil met de onderwijswet: het vrouwenkiesrecht kon er komen na de garantie voor de christelijke partijen op recht en financiering van het bijzonder onderwijs. Heeft de vrouwelijke gang naar de stembus het politieke krachtenveld opgeschud? In het begin spinden de christelijke partijen er garen mee, vanaf de jaren 70 stemmen vrouwen nagenoeg gelijk als de mannen, met een heel lichte voorkeur voor de linkse partijen. Maar in de agenda van de Tweede Kamer was de invloed aanzienlijk, zo wijst Leyenaar bijvoorbeeld op de motie van Corry Tendeloo uit 1955, die een einde maakte aan het ontslag van gehuwde vrouwen in overheidsdienst. ‘Die kreeg de steun van alle vrouwen in de Kamer, ongeacht politieke kleur.’ Ook hebben vrouwen de politieke agenda beïnvloed door aandacht te vragen voor issues als seksueel geweld en gezondheidszorg gericht op vrouwen, aldus Leyenaar. Na Rutte een vrouw Ook ná een eeuw kiesrecht zijn we er nog niet, vindt Leyenaar. Op z’n minst moet de Tweede Kamer volgens haar voor 40 procent uit vrouwen bestaan, maar in de hele geschiedenis is deze lat maar één keer aangetikt, in 2010. Inmiddels is het percentage alweer gedaald, naar 36. Het vrouwenquotum wettelijk afdwingen roept te veel weerstand op, zegt de hoogleraar, ook van vrouwen. Wat wel zou werken: in elk kabinet een gelijke verhouding. ‘Ministerposten zijn benoemingen, dus dat is een kwestie van politieke wil. En dan geef je het goede voorbeeld aan politieke partijen die de kiezerslijsten moeten opstellen.' Bovenaan beginnen dus, adviseert Leyenaar, en liefst met een vrouwelijke minister-president. Kwaliteit genoeg, zo wijst ze op bijvoorbeeld Kasja Ollongren. ‘Weliswaar is zij waarschijnlijk niet van de grootste partij, maar als bij de komende verkiezingen vier partijen ongeveer even groot zijn, waaronder D66, zou er gekozen kunnen worden voor een premier van het midden in plaats van uit de grootste partij. En dan is het helemaal niet zo gek als bijvoorbeeld D66-coryfee Ollongren minister-president zou worden.’ Monique Leyenaar, Jantine Oldersma, Kees Niemöller. De hoogste tijd: Honderd jaar vrouwenkierecht. Atheneum-Polak & van Gennep.