Hoe praten mensen met elkaar? Psycholinguïst Mathias Barthel zocht het uit, en lette daarbij op pauzes, oogbewegingen en zelfs de houding van de tong. Converseren is een complexe vaardigheid zonder expliciete regels. Want wie spreekt wanneer en hoe snel bereiden we onze zinnen in ons hoofd voor, terwijl we nog luisteren naar de ander? De Duitse psycholinguïst Mathias Barthel (heden werkzaam aan de Humboldt Universiteit in Berlijn) ontdekte tijdens onderzoek aan het Nederlandse Max Planck Instituut dat mensen er alles aan doen om tijdens het luisteren naar een ander zo vroeg als mogelijk de eigen reactie voor te bereiden én te blijven luisteren. Deze week promoveert hij hierop aan de Radboud Universiteit. U schrijft dat de meeste gesprekken soepel verlopen, dankzij allerlei ongeschreven regels. Welke zijn dat? ‘Aan het begin van een gesprek is onduidelijk wie wanneer en hoelang zal spreken, of hoe lang het gesprek zal duren – we ‘managen’ het verloop samen gedurende het gesprek. De basisregels zijn: we spreken om beurten, de een na de ander, zonder elkaar te overlappen of te lang stil te blijven tussen de beurten. ‘Tal van aanwijzingen laten ons weten waar een zin heen gaat en wanneer we zelf aan de beurt zijn om te spreken – grammatica, woordkeus, intonatie, het oprekken van een eindlettergreep. ‘Alle gesprekspartners dragen er gezamenlijk zorg voor dat de gespreksstroom vloeit. We houden namelijk niet van te lange stiltes, die veroorzaken ongemak of wantrouwen en bovendien kan onze kans om iets te zeggen voorbijgaan. Een stilte van een seconde is al lang. Gemiddeld duren stiltes 250 milliseconden. Dat geldt eigenlijk voor alle talen en culturen. Op minieme verschillen na. Zo laten Denen iets langere pauzes vallen en Japanners juist kortere.’ Mensen praten toch geregeld door elkaar heen, of onderbreken elkaar? ‘Mits onderbrekingen coöperatief zijn, ervaren we ze niet als storend. Kort door elkaar heen praten, doen we voortdurend – als dat nooit zou gebeuren verliepen gesprekken ontzettend houterig. ‘Soms lijkt het alsof twee mensen tegelijkertijd beginnen te spreken, toch is dat zelden zo. Meestal heeft één persoon een halve of hele lettergreep voorsprong. Het is een ongeschreven regel dat degene die het eerst begint met spreken, de beurt houdt. ‘Soms doet iemand wel alsof hij eerder begon terwijl dat niet zo is, dan kan diegene de beurt opeisen door niet te stoppen met spreken, de lettergrepen te verlengen en harder te gaan praten. Dat vindt niemand sympathiek, daarom gebeurt het tegenovergestelde – je mond houden om de ander te laten spreken tot de vloer vrijkomt – veel vaker. Behalve soms in politieke debatten, of tijdens onenigheid.’ Uit uw onderzoek blijkt dat mensen tijdens het luisteren naar een ander al in een heel vroeg stadium hun eigen reactie beginnen voor te bereiden. Luisteren ze dan nog wel? ‘Mensen proberen hun cognitieve taken met de minst mogelijke moeite af te ronden. Dat zou betekenen dat we eerst luisteren en dan pas onze reactie voorbereiden, twee taken na elkaar. Maar dat doen we niet, want dan zouden er veel langere stiltes vallen. Blijkbaar achten we het goed lopen van een gesprek, een sociaal doel, belangrijker dan de last van een extra cognitieve inspanning. ‘Mijn onderzoek laat zien dat mensen juist goed luisteren naar wat je zegt en naar aanwijzingen die de eigen beurt aangeven én dat ze heel vroeg beginnen met het plannen van de eigen reactie. Dit weten we deels door te kijken naar de pupilgrootte, die laat zien wat er onbewust gebeurt: hoe groter de cognitieve kracht die je gebruikt, hoe groter je pupillen worden.’ Dus als iemand kleine pupillen heeft, zit hij niet naar me te luisteren? ‘Alleen sommige professionals kunnen dit zien, daarom dragen pokerspelers vaak een zonnebril. Maar de felheid van het licht of hoe fit iemand is, hebben bijvoorbeeld veel meer invloed op je pupilgrootte.’ Hoe heeft u ontdekt dat we vroeg plannen? ‘Via verschillende testen. In een ervan plaatste ik twee mensen in verschillende ruimtes. Ze spraken via een intercom met elkaar en moesten samen een lijst objecten opnoemen. Nummer één, een collega, begon met het noemen van twee of drie objecten. Nummer twee, de proefpersoon, zag afbeeldingen van deze en nog een aantal objecten. De opdracht was om de overgebleven objecten te benoemen. ‘Ik registreerde de oogbewegingen van de proefpersoon. Zo was te zien wanneer ze de objecten van de ander mentaal aan het afstrepen waren en wanneer ze zich begonnen voor te bereiden op hun eigen tekst. Zo ontdekte ik dat mensen zo snel als mogelijk beginnen met het plannen van de eigen zin. Soms liet ik de eerste persoon een langere zin maken: ik heb een telefoon, een pen en een beeldscherm gekregen of gekocht. ‘Een extra werkwoord op het einde maakte de stilte van de proefpersoon alleen maar korter: de eigen zin was allang voorbereid. Je ziet dat de ademhaling en de houding van de tong van degene die luistert al verandert vlak voordat ze beginnen te spreken. ‘Echte gesprekken verlopen natuurlijk minder taakgedreven, maar we moeten het op een gecontroleerde manier doen. Wat opviel: ik had niet de opdracht gegeven om het zo snel mogelijk te doen. Toch deden alle proefpersonen dat. Ik vermoed dat dit komt door de sociale normen die bij het voeren van een gesprek horen: zo min mogelijk overlap en zo min mogelijk stiltes. Ik durf wel te beweren dat het in andere gesprekken niet anders is.’ Dit artikel verscheen eerder in de Volkskrant. Beeld van Trung Thanh via Unsplash.