Het zou zomaar kunnen dat – door de bank genomen – een metselaarszoon het op de universiteit moeilijker heeft dan de dochter van een chirurg. Volgens hoogleraar Jan Hein Furnée moet de universiteit daar beter op inspelen. Bijvoorbeeld door zich meer rekenschap te geven van de keerzijde van internationalisering. ‘Het thuisgevoel van onze studenten is niet eindeloos.’ Eén keer per jaar organiseert de opleiding geschiedenis een ouderdag. Een uitgelezen moment voor studenten om hun ouders eens te laten zien waar en hoe zij nu al die doordeweekse uren doorbrengen. Maar voor docenten is het net zo interessant, vertelt hoogleraar cultuurgeschiedenis Jan Hein Furnée. ‘Sommige ouders zie je rondkijken van: in wat voor wereld ben ik terechtgekomen? Plotseling besef je dat de stap naar de universiteit voor hun kinderen groter is geweest dan we ons vaak realiseren.’ Tijdens de ouderdag zitten ouders naast hun kroost in de collegebanken en krijgen zij – als ware zij echte studenten – een opdracht. ‘We bootsen een college na. Een paar jaar geleden maakten we een pijnlijke fout door een academische, Engelse tekst voor te leggen.’ Sommige ouders snapten daar niks van. ‘Niet erg handig’, oordeelt Furnée. Het werd duidelijk: lang niet alle studenten hebben ouders die hen voorgingen naar de universiteit. Furnées nieuwsgierigheid was geprikkeld: hoe groot zou deze groep zijn, waarvan geen van beide ouders een opleiding aan de universiteit had voltooid? Cijfers Ter voorbereiding op een debat over dit onderwerp deze zomer in Groningen klopte Furnée aan bij zijn werkgever. De cijfers die hij zocht bleken netjes te worden bijgehouden, in de zogenoemde WO Startmonitor. ‘Ik verwachtte een percentage van rond de 30’, zegt Furnée. Hij was dan ook verbaasd toen hij las dat de afgelopen twintig jaar het aandeel ‘eerstegeneratiestudenten’ aan de Radboud Universiteit schommelde rond de 70 procent. De groep slinkt iets, en was vorig collegejaar nog ‘maar’ 64 procent, maar dat is nog steeds een flinke meerderheid. Nu Furnée dit weet, gaat hij daar in het komende collegejaar rekening mee houden. ‘Zeker in de propedeuse. Voorheen stelde ik eerstejaarsstudenten in het eerste werkcollege vaak de vraag wat hun favoriete historische boek was. Daar komen allerlei antwoorden op: van historische boeken over de geschiedenis van Nederland tot Van Nul tot Nu, een stripboek. Als zo’n stripboek wat gegrinnik of gêne oplevert, probeer ik dat met een kwinkslag op te lossen. Maar zonder dat we dat doorgaans expliciet durven te maken beseft iedereen dat de titels die studenten noemen mede bepaald zijn door wat er thuis in de kast staat en als teken van iemands hogere of lagereklassepositie kan worden opgevat. Die vraag lijkt dus uitnodigend, maar zonder dat ik me dat realiseerde kan hij ook een sociaal-onveilige situatie creëren.’ Ouders die gestudeerd hebben geven in hun opvoeding nu eenmaal extra ‘cultureel kapitaal’ mee, stelt Furnée. ‘Door de boeken die in de kast staan, maar ook doordat kinderen weleens mee worden genomen naar een museum.’ Bovendien, stelt de hoogleraar, snappen die ouders beter hoe het is om te studeren aan een universiteit. ‘Zij weten dat het belangrijk is om op kamers te gaan, snappen beter dat hun kinderen maar weinig contacturen hebben en kunnen – als dat nodig is – nog eens een tekst lezen om de spelfouten eruit te halen. Sommige studenten kunnen daar op terugvallen, maar veel ook niet.’ Pas als je je dit realiseert snap je hoe onrechtvaardig het eigenlijk is om als docent te refereren aan kennis die studenten niet op school hebben meegekregen en te mopperen over ‘gebrek aan algemene ontwikkeling’. Emancipatiemotor Van oudsher is de Radboud Universiteit een ‘emancipatie-universiteit’, opgericht om de katholieke minderheid te verheffen. Bestuurders stippen dat maar al te graag aan, bijvoorbeeld als het over inclusiviteit en diversiteit gaat. Zo ook vorig jaar, tijdens de 95ste diesviering, toen Han van Krieken de bijzondere katholieke identiteit aanhaalde in een toespraak over het open en gastvrije karakter van de universiteit. Van Krieken toonde zich toen zelfkritisch, en vertelde bijvoorbeeld over een internationale student, die maar moeilijk vrienden maakt en zich een buitenstaander voelt. ‘Heel goed dat hij dat doet’, zegt Furnée. ‘Maar en passant vergeten wij docenten de belangrijke rol die de universiteit speelt bij de opwaartse sociale mobiliteit – ook van onze eerstegeneratiestudenten die in Nederland geboren zijn.’ Als het in Nijmegen over diversiteit en inclusiviteit gaat, wordt vaak de vraag gesteld waarom ‘we’ zo wit zijn. ‘Terwijl wij nog steeds een enorme emancipatiemotor zijn, maar voor een veel bredere groep.’ Volgens Furnée realiseert de rector zich niet dat veel docenten geen idee hebben om hoeveel studenten dit eigenlijk gaat – in alle faculteiten. En dat is belangrijk – want iets om trots op te zijn. Academici krijgen gemiddeld genomen betere banen, verdienen meer geld, hebben meer politieke invloed. Ze leven zelfs langer. ‘En wij bieden studenten die kans.’ Minderwaardigheidscomplex Het gaat dan vaak om witte jongens en meisjes uit Limburg, Noord-Brabant of de Achterhoek, afkomstig uit gebieden met een sterke regionale identiteit. Nogal een ander publiek dan Furnée trof bij zijn vorige werkgever, de Universiteit van Amsterdam, waar hij vier jaar geleden vertrok om in Nijmegen te komen werken. ‘Als ik hier college geef over de culturele constructie van ‘dé Nederlander’, dan valt de studenten anders dan in Amsterdam meteen op: “maar dat zijn toch niet de kenmerken van de Nederlander, maar van de Hollander.” ‘Studenten hier hebben een bepaalde sensitiviteit ten opzichte van ‘Nederland’ die nieuw was voor mij. De oude wortels van een minderwaardigheidscomplex ten opzichte van Holland zijn hier nog steeds merkbaar.’ Nijmegen heeft daarin een rol te spelen, beargumenteert Furnée. ‘Wij bieden deze studenten een thuisgevoel dat zij op veel andere universiteiten niet vinden. Dat is onze kracht, maar het is ook belangrijk om te realiseren dat dit thuisgevoel niet eindeloos is.’ Kroegcollege Furnée komt op een actueel thema: internationalisering. Het aanbieden van Engelstalig onderwijs vormt volgens de hoogleraar ‘een enorm dilemma’: enerzijds sluit je er nieuwe studenten mee in, anderzijds sluit je er studenten mee uit. ‘De Nederlandse taal is emotioneel gezien heel belangrijk: voor onze identiteit en het thuisgevoel, zeker voor eerstegeneratiestudenten. Er wordt te gemakkelijk gezegd: “Engels, dat kan toch iedereen?”’ Zijn eigen opleiding geschiedenis biedt sinds dit jaar een Engelstalige bachelor aan naast de Nederlandse. Tijdens de introductie kreeg Furnée de vraag om aan beide groepen tegelijkertijd een kroegcollege te geven. In het Engels, zodat de internationale studenten het verhaal ook konden volgen. ‘Maar dat ga ik never nooit zo doen. Ik zie geen andere mogelijkheid dan het college twee keer te geven: één keer in het Nederlands en één keer in het Engels. Ik wil de Nederlandse studenten niet het gevoel geven dat wij als opleiding naar schaalvergroting streven en dat zij daarvan de dupe zijn. Ik wil hun het gevoel geven: we gaan geweldig over geschiedenis praten en wees welkom.’ Het besef dat de meerderheid van de studenten eerstegeneratiestudent is, speelt een rol in die afweging. ‘De kans dat bij deze studenten de taal waarin je ze toespreekt een rol kan spelen in hun thuisgevoel, is gemiddeld groter, denk ik. Maar ik zeg er ook meteen bij: ik voel me zelf ook meer thuis in mijn eigen taal.’ Tekst: Mathijs Noij. Dit artikel verscheen eerder op Voxweb. Beeld: Rob Dammers via Flickr.