Patiënten met onverklaarde klachten (ALK) worden wel eens gezien als zeurende patiënten die hun klachten overdrijven. Communicatiewetenschapper Inge Stortenbeker onderzocht of het taalgebruik van patiënten met ALK inderdaad anders is dan dat van patiënten met verklaarde klachten. Spoiler alert: dat blijkt niet het geval te zijn! Vermoeidheid, buikpijn, hoofdpijn of hartkloppingen. De meeste mensen hebben wel eens klachten die niet goed te verklaren zijn. Als die niet over gaan, gaan zij naar de huisarts. Als die ook geen lichamelijke verklaring kan vinden, krijgen ze het label ALK. ALK staat voor Aanhoudende Lichamelijke Klachten. Hoe veel ALK-patiënten er in Nederland precies zijn, is lastig te zeggen. De meest conservatieve inschatting is 3 tot 12 procent, maar inschattingen van huisartsen liggen tussen de 30 en 50 procent. Rond het label ALK bestaan behoorlijk wat vooroordelen. ‘Vroeger werden patiënten met ALK zelfs heartsink patients genoemd. Het hart zonk een arts in de schoenen als die de naam van zo’n patiënt op de afsprakenlijst zag staan’, vertelt communicatiewetenschapper Inge Stortenbeker. Als iemand binnenkomt met een zere teen en die blijkt gebroken, is de medische aanpak duidelijk. Als iemand binnenkomt met aanhoudende buikpijn en de oorzaak daarvoor is niet te vinden, wordt het lastig voor een huisarts. Artsen hebben het in het geval van een ALK-diagnose vaak over een overdrijvende patiënt met vage klachten. Maar beschrijven deze patiënten hun klachten inderdaad anders? Talige kenmerken Stortenbeker en haar collega’s zijn de eersten die kwantitatief onderzoek deden naar het taalgebruik van patiënten met ALK in vergelijking met patiënten met verklaarde klachten. De onderzoekers namen bij verschillende huisartspraktijken gesprekken op van patiënten met hun huisarts. Na elk consult gaf de huisarts aan of de patiënt ALK had of niet. In totaal werden 41 consulten van patiënten met ALK vergeleken met 41 niet-ALK consulten van 18 huisartsen. Om de twee groepen te kunnen vergelijken, zochten de onderzoekers naar kenmerken in het taalgebruik van de patiënten. Stortenbeker: ‘We hebben ons voor die kenmerken gebaseerd op de medische literatuur en de verwachtingen die er zijn bij ALK-patiënten. In de literatuur wordt bijvoorbeeld vaak het beeld beschreven van de overdrijvende patiënt. ALK-patiënten zouden intensere taal gebruiken (bijvoorbeeld "een immense pijn") om te benadrukken dat hun bezoek aan de huisarts legitiem is. Wij hebben dat vertaald naar een telbare markeerder: taalintensiteit. In de consulten telden we versterkers (“het doet héél veel pijn”) en verzwakkers (“het is een beetje gevoelig”). Negatie Een tweede aanwijzing was het gebruik van negatie. ‘Die komt uit de neurologie’, legt Stortenbeker uit. ‘Er is onderzoek gedaan waarin ze vonden dat patiënten met onverklaarde epilepsieaanvallen een aanval beschreven juist vanuit wat er niet aan de hand was (bijvoorbeeld "het voelt niet goed"). Wij hebben aangenomen dat patiënten met ALK in huisartsenconsulten ook vaker negaties gebruiken dan niet-ALK-patiënten om hun klachten te beschrijven.’ Naast deze twee markeerders keken de onderzoekers ook naar het gebruik van een eerste-persoonperspectief of derde-persoonperspectief (“Ik heb last van mijn oor” versus “Mijn oor blijft maar suizen”), omdat patiënten met ALK meer afstand zouden nemen van hun eigen emoties en lichamelijke ervaringen en dus wellicht meer het derde-persoonsperspectief zouden gebruiken. Ook subjectiviteit werd meegenomen in het onderzoek ("Ik merk dat ik een beetje traag ben"), net als abstracte en concrete taal, aangezien onverklaarde symptomen meer subjectief en vaag geformuleerd zouden worden. ‘Door deze kenmerken in de consulten te tellen, konden we de twee groepen goed vergelijken’, zegt Stortenbeker. Stereotype verwachtingen De analyse leverde een verrassend resultaat op: ondanks de vooroordelen over ALK-patiënten bleek er geen verschil te zijn tussen de twee groepen patiënten. ‘Dat hadden we helemaal niet verwacht!’ zegt Stortenbeker. ‘Eigenlijk was het heel spannend dat we niets vonden. Onze resultaten wijzen er namelijk op dat ideeën van huisartsen over hoe patiënten communiceren vooral op stereotype verwachtingen zijn gebaseerd en niet op daadwerkelijke verschillen in hun taalgebruik.’ Met andere woorden: als een patiënt met verklaarde klachten zegt ‘Het doet enorm veel pijn’ valt dat een huisarts niet of minder op dan wanneer een ALK-patiënt hetzelfde zegt. Omdat de huisarts misschien wel overdrijving verwacht tijdens een consult met een ALK-patiënt. Stortenbeker: ‘Op het moment dat je die bril al op hebt, ga je ook dingen zien. Maar als patiënt kom je bij de dokter en heb je een klacht, onafhankelijk van of de huisarts die kan verklaren. Je wilt serieus genomen worden.’ Open blik Stortenbeker en haar collega’s hebben in vorige onderzoeken ook het taalgebruik van huisartsen onderzocht en daar vonden ze juist wél verschillen. Wat de invloed is van het taalgebruik van de huisarts op die van de patiënt, weten ze nog niet, maar Stortenbeker denkt dat die er wel is. ‘Bijvoorbeeld wanneer een arts opmerkt dat “er wat roodheid is”. Een patiënt zou daarop kunnen reageren met een intensiteitsmarkering zoals “Nou, het doet écht pijn”. We willen huisartsen laten zien dat stereotype verwachtingen over de communicatie van ALK-patiënten niet kloppen. Terwijl het stigma rondom ALK wel invloed kan hebben op het consult. Het is goed een open blik te houden. Dat is soms moeilijk, maar wel heel belangrijk.’ Het artikel Unexplained versus explained symptoms: The difference is not in patients’ language use. A quantitative analysis of linguistic markers verschijnt in januari 2022 in het Journal of Psychosomatic Research en is nu al online te lezen. Foto: Hush Naidoo Jade Photography via Unsplash