Denken aan Niets – kan dat wel? Filosofen door de eeuwen heen hebben er in ieder geval hun gedachten over laten gaan. Hun ideeën over wat Niets is, zeggen iets over hun tijd en wereldbeeld. En ook over de kwetsbaarheid van het menselijk bestaan. Want ‘niets meer’ of ‘nog niets’, dat maakt verschil. In een serie artikelen naar aanleiding van lezersvragen gaan we op zoek naar een antwoord op de vraag: ‘Wat is Niets?’ Het is nogal een elementaire vraag, ‘Wat is Niets?’ Een vraag voor iemand die thuis is in de metafysica, want dat is de tak van de filosofie die zich bezighoudt met vragen als: wat bedoelen we als we zeggen dat iets ís? En dus ook: wat bedoelen we als we zeggen dat iets niet is? Het zijnde is, het niet-zijnde is niet ‘Een van de eerste filosofen die zich met die vraag bezighield is Parmenides’, vertelt Gert-Jan van der Heiden, hoogleraar Metafysica aan de Radboud Universiteit. ‘Hij kwam met de stelling: “het zijnde is, het niet-zijnde is niet”. Wat daar interessant aan is, is dat we volgens hem wel wat kunnen zeggen over wat bestaat, maar niet over wat niet bestaat. Maar dan heb je wel een probleem, want als je om je heen kijkt, zie je van alles dat uit het niets lijkt te ontstaan. Een zaadje wordt een bloem – en die bloem was er daarvoor niet. Of wel? Dat wordingsproces, daar wil je ook wat over kunnen zeggen.’ Plato kijkt in de dialoog ‘De Sofist’ een eeuw later anders naar het niet-zijnde. ‘Hij zegt dat als je over het niet-zijnde wilt praten, je niet anders kunt dan doen alsof het niet-zijnde bestaat. En ja, dat is een logische tegenstelling, maar daar laat hij zich niet door weerhouden. Een belangrijke stap die hij zet, is dat hij een onderscheid maakt tussen het niet-zijnde dat anders is dan het zijnde – “de stoel is niet de tafel” - en het niet-zijnde dat niet bestaat.’ Aristoteles borduurt daarop door, en neemt meteen ook het door Parmenides genegeerde probleem van het worden of de beweging mee. ‘Als je een kind en een steen vergelijkt, zegt Aristoteles, kun je van beide zeggen: “het is geen redelijk wezen en het kan niet praten”. Maar iedereen voelt aan dat het ene niet-zijn het andere niet is. Het niet-zijn van de steen blijft niet-zijn, maar het niet-zijn van het kind is een nog-niet-zijn, of zelfs helemaal niet een niet-iets maar een iets-in-wording.’ Veel nietserigs aan ons gedoe De vraag ‘Wat is Niets?’ was in de oudheid minder existentieel dan in de moderne tijd, denkt Van der Heiden. ‘Toen ging men uit van een kosmos die totaal was, waarin we na onze dood terugkeerden, en waarin de ziel onsterfelijk was. En in een cultuur die getekend is door het christendom, waar je bij God eeuwig kunt leven, bedreigt het Niets ook niet je wezen. Maar vandaag de dag is de vraag naar het Niets existentieel van aard. We zijn er eventjes, dan staat er nog een tijdje een grafsteen, maar op de lange termijn blijft er niets van ons over. Dat kan een moeilijk te verteren gedachte zijn.’ Heidegger is een filosoof die zich in de twintigste eeuw bezighield met onder andere de vergankelijkheid van mensen. Hij betwijfelde of wij ons onze dood wel écht kunnen voorstellen, ‘maar het uiteindelijke Niets zit ons wel voortdurend op de hielen. Heidegger gebruikt de termen “zijn” en “niets” heel vaak. Als Heidegger het over het zijn heeft, heeft hij het in eerste instantie over hoe mensen bestaan. Daar zit volgens hem iets nietserigs in, een bepaalde vluchtigheid. Het lijkt wel alsof we heel solide bezig zijn om iets op te bouwen, maar in het licht van de eeuwigheid zit er veel nietserigs aan ons gedoe.’ Heideggers leerling Gadamer weet daar een wat positievere draai aan te geven: ‘Volgens hem is het menselijk bestaan een spanning tussen enerzijds weet hebben van je eindigheid en daar anderzijds niet aan toe willen geven. En uit dat laatste komt dan bijvoorbeeld cultuur voort, kunst, wetenschap. Je wilt iets van betekenis doorgeven aan nieuwe generaties. Zodat we in staat zijn om ons als menselijke gemeenschap te handhaven, ook al leggen we het individueel af tegen de tijd.’ Niets staat vast Als Heidegger het heeft over de dood die we ons niet écht kunnen voorstellen, heeft hij het ook over een mogelijke, onvoorziene en niet te anticiperen toekomst. En die biedt ook mogelijkheden, legt Van der Heiden uit. ‘Je kunt niet denken over het niet-zijnde dat er niet is of nog niet is. Stel dat je over een week iemand ontmoet die je nu nog niet kent – dat kan significant worden, maar nu is het niets en kun je daar niets zinnigs over denken.’ Maar wat niet is, of niets is, kan nog komen. ‘Hannah Arendt neemt die positie in als het gaat over Niets. Zij is veel meer geïnteresseerd in het nog-niets waar iedereen en alles uit voortkomt dan in het niets-meer na onze dood. Niets kan een positief niets zijn, waarin allerlei betekenis gesticht kan worden. Bij haar gaat dat ook gepaard met: omdat we niet weten wie de ander is of wat die met zich meebrengt, kan alles – of niets - een bron zijn waar iets onverwacht naar boven kan komen.’ ‘Niets heeft te maken met wat je niet kunt voorzien, vat Van der Heiden samen. ‘Met onzekerheid, risico, dingen die we niet onder controle kunnen krijgen. Als je dat probeert uit te bannen, vlucht je weg voor een aspect van de menselijke conditie dat er nog steeds is.’ Dit artikel is geschreven naar aanleiding van een vraag van een lezer van Radboud Recharge. Meer antwoorden op lezersvragen lees je in onze zomerspecial. Foto: ÉMILE SÉGUIN ✳️✳️✳️ on Unsplash