Voor het slapengaan nog even voorlezen uit Dikkie Dik, Jip en Janneke of Rupsje Nooitgenoeg: bij veel ouders van jonge kinderen is het een vast ritueel. De voordelen zijn evident: niet alleen draagt het bij aan de taalontwikkeling, het zorgt ook voor een betere band tussen ouder en kind. Helaas is het voor ouders van kinderen met meervoudige beperkingen en ernstige taalontwikkelingsstoornissen lastig om zo’n ritueel op te bouwen en vol te houden. Hans van Balkom, hoogleraar Ondersteunende communicatie voor mensen met meervoudige handicaps aan de Radboud Universiteit, ontwikkelde samen met Judith Stoep van het Nijmeegse Expertisecentrum Nederlands een serie aangepaste, interactieve prentenboeken voor deze doelgroep. Van Balkom is betrokken bij een reeks prentenboeken, waarvan er sinds dit voorjaar drie via de boekhandel te koop zijn. Deze aangepaste, interactieve prentenboeken kunnen helpen om de communicatie tussen ouders en hun kinderen met zeer ernstige taalontwikkelingsstoornissen en meervoudige beperkingen te versterken. Daarvoor worden prenten met begeleidende tekst, handpoppen, begeleidende video’s met gebarentaal, animaties van de prenten en woordkaartjes ingezet. Door deze aanpak kunnen ouders ondersteund voorlezen aan hun kinderen met ernstige beperkingen, iets dat met traditionele prentenboeken lastiger is. Neerwaartse spiraal voorkomen Voorlezen lijkt een simpele activiteit, die desalniettemin een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van de ervarings- en belevingswereld van het kind. Bij kinderen met meervoudige beperkingen is het echter lang niet altijd zo simpel. De interactie tussen ouder en kind valt door de lastigere communicatie en mogelijke andere stoornissen vaak stil. Van Balkom: ‘Deze kinderen kunnen niet dezelfde betrokkenheid en feedback geven bij voorlezen als bij andere kinderen, en dat is al gauw frustrerend voor ouders en verzorgers, maar ook voor behandelaars en leerkrachten.’ Ouders denken dat de kinderen er niets uit halen, de voldoening ontbreekt, en de wil om door te zetten daardoor ook. Dan ontstaat er een neerwaartse spiraal - en die wil Van Balkom voorkomen. Ondersteund communiceren Ondersteund communiceren is een onderwerp wat hem al langere tijd bezighoudt, al begon hij oorspronkelijk niet met prentenboeken. ‘Mijn achtergrond zit in communicatieondersteunende voorzieningen, van gebarentaal tot geavanceerde spraakcomputers. Een specialisatie waar ik eigenlijk al sinds de jaren tachtig mee bezig ben. De inzet van spraakcomputers wordt steeds toegankelijker. Zeker in de laatste jaren: opeens is het heel gewoon om via een tablet te praten én een antwoord terug te krijgen. Daardoor ontstaan er opeens heel veel mogelijkheden om voor kinderen met meervoudige beperkingen een passende toegang tot communicatie, taal en geletterdheid te vinden.' ‘In 2010 heb ik Stichting Milo opgericht; een gespecialiseerd behandelingscentrum voor communicatieontwikkeling en -ondersteuning, gekoppeld aan mijn leerstoel in Nijmegen. Binnen Milo heb ik samen met anderen KLIN© ontwikkeld, wat staat voor Kinderen Leren Initiatieven Nemen in Communicatie, een behandelprogramma voor kinderen met een meervoudige beperking en hun ouders.’ De reeks aangepaste prentenboeken voor interactief voorlezen met behulp van ondersteunende communicatiemethoden en technologie is een onderdeel van dat programma. Als onderzoeker aan de Radboud Universiteit is Van Balkom daarnaast betrokken bij verschillende projecten gericht op het ondersteunen in de communicatie van en met kinderen met meervoudige beperkingen. Van ‘bed’ en ‘poep’ naar ‘die’ en ‘jij’ De kinderboeken hebben een uitgebreid onderzoeks- en ontwikkeltraject doorlopen voor ze dit voorjaar in de boekhandel verschenen. Prentenboeken hebben sowieso al een gewogen woordselectie voor het onderwerp en de leeftijdsgroep, maar voor kinderen met meervoudige beperkingen moest die selectie nog wat verder worden aangepast. ‘We hebben ons laten leiden door resultaten uit woordenschatonderzoek onder kinderen, om voor elke leeftijd van 2 tot 7 te zien welke woorden ze gebruiken en nodig hebben en welke woorden er thuis en op school frequent tegen ze gesproken worden.' ‘Bij de taalontwikkeling van de meeste kinderen zie je dat functiewoorden zoals ‘die’ en ‘jij’ vaak snel een prominente rol krijgen. Maar omdat die woorden op zichzelf niets zeggen en voor de kinderen die wij helpen daarom ook niet altijd als praktisch ervaren worden, komen ze zelden voor op communicatieborden. Het wordt als makkelijker gezien om vooral in te zetten op praktische, duidelijkere, betekenisdragende inhoudswoorden als ‘bed’ en ‘poep’. In onze prentenboeken combineren we veel functiewoorden in directe verwijzing naar inhoudswoorden. Kinderen met meervoudige beperkingen krijgen daardoor meer grip op het gebruik van de verwijzende kracht van functiewoorden’, legt Van Balkom uit. ‘Binnen de woordselectie hebben we gekeken naar onderwerpen die passen bij de interesses en belevingswereld van deze kinderen, en zijn er verhalen geschreven die daarbij passen. Zo sluit het boek over de keuken vooral aan op begrippen over zintuigen, en gaat het verhaal over klussen in huis meer in op begrippen over doen en bewegen. Door het boek door te nemen, in combinatie met ervaring en herhaling, bouwen kinderen langzaam een woordenschat op die nauw aansluit op hun eigen ervaring en omgeving, en kunnen ze er gaandeweg beter over communiceren.' Pannenkoeken Het interactieve element is volgens Van Balkom de sleutel om zowel ouders als kinderen meer bij het verhaal te trekken. ‘Dat noemen we ‘ankergestuurd leren’, waarbij alles wordt gekoppeld aan gezamenlijk beleven. Tegen ouders zeggen we: ga nou niet alleen over pannenkoeken voorlezen, maar ga die eerst samen bakken, film dat, en kijk die video samen met je kind terug als je uit het prentenboek voorleest. Zo vereenvoudig je vanuit een gezamenlijk, ‘verankerde’ herinnering het verhaalbegrip. Dat werkt veel beter dan als je alleen vertelt.’ Bij het interactief, ondersteund voorlezen wordt bijvoorbeeld een handpop gebruikt waarmee je gebaren maakt, iets wat al veel kan helpen. ‘Een pop komt een stuk minder bedreigend over als die opeens dichtbij komt. Kinderen durven dan ook meer zichzelf te zijn, de vrees voor fouten verdwijnt. De handpop fungeert als een maatje, en zo overbrug je dus in feite de afstand tussen jou en je kind.' Van Balkom geeft toe dat de theorie erachter wellicht wat ’zweverig’ overkomt, maar dat de resultaten uit de behandel- en onderwijspraktijk duidelijk zijn. ‘Je ziet dat de kinderen vervolgens via hun communicatiebord of spraakcomputer meer pictogrammen gebruiken en dus hun woordenschat al doende beter en sneller leren verbreden en verdiepen dan in situaties zonder handpop.’ Kleine aanpassingen in het voorlezen kunnen al veel helpen. ‘Achterin de Milo & Lana prentenboeken zitten zo’n vijftig uitdrukbare pictogrammen. Bij het voorlezen van sommige begrippen kun je zo’n pictogram even laten zien, en eventueel aan het kind overhandigen. We hebben ook animaties gemaakt, en versies met gebaren en gebarentaal. Sommige handelingen kun je een stuk beter uitdrukken met bewegend beeld. Iemand zien lopen of iemand een spijker zien inslaan is een stuk duidelijker dan er alleen over vertellen.’ Ook vooral voor ouders Naast de Milo & Lana-prentenboeken helpt Stichting Milo ook om bestaande prentenboeken aan te passen voor kinderen met een meervoudige beperking. Elk jaar kiest Stichting CPNB het voorleesboek van het jaar. ‘Wij krijgen dat in overleg al iets eerder te horen, en maken dan een aangepaste versie met bijpassende attributen, voorleestips, woordenlijsten met bijbehorende pictogrammen, gebaren en apps met pictogrammen voor tablets en spraakcomputers. Die stoppen we allemaal bij elkaar, en dan gaan we met zo’n voorleeskoffer scholen langs.’ Hoewel bedoeld voor de kinderen, zijn het ook vooral de ouders die veel aan deze aangepaste materialen hebben. Van Balkom moedigt ouders die het voorlezen eerder opgegeven hebben uit om het nu eens over een andere boeg te gooien. ‘Wees niet bang, zoek een boek uit dat past bij de belevingswereld van je kind, bedenk er gezamenlijke activiteiten bij, bouw er een rollenspel omheen, en pak de attributen die je tegenkomt’. De huidige coronacrisis lijkt het succes van zo’n aanpak door ouders thuis te bevestigen. ‘Met Stichting Milo bedienen we inmiddels ongeveer 600 kinderen en jongeren met meervoudige beperkingen en hun ouders en verzorgers. Veel ouders zitten nu elke dag thuis met hun kind. Het zijn zware tijden voor die ouders. Samen met hen heeft Stichting Milo een ondersteunend communicatieprogramma op afstand voorbereid. Daarin werken kind en ouders actief samen, onder andere in het voorlezen. We spreken ze dan enkele keren per dag via videogesprekken. De ouders zijn nu zelf iedere dag actief met voorlezen in de weer, terwijl dat voorheen vooral via de behandelaars gebeurde. De videogesprekken geven directe feedback en motiveren. Hopelijk blijft dat hierna ook goed hangen. Dat heeft blijvende effecten: als ze het goed volhouden, zullen de kinderen hier nog lange tijd profijt van hebben.’ Als het aan Van Balkom ligt, is dit nog maar het begin. ‘Communicatie en taal starten en ontwikkelen zich vanuit lichaam en gedrag. Interactief voorlezen brengt taal in beweging en zorgt voor betekenisvolle communicatie, waardoor het beter blijft hangen. Het liefst ziet hij dat deze aanpak zo breed mogelijk gedragen word; ook voor kinderen met een taalachterstand en kinderen met taalontwikkelingsstoornissen (TOS). ‘Voor nu is er nog werk zat, lang niet ieder kind heeft toegang tot passende communicatie en taalverwerving. Maar in de ideale situatie is Stichting Milo over tien jaar niet meer nodig, en staat ieder kind in zijn recht.’ Meer informatie over Stichting Milo en het handboek KLIN© zijn te vinden op de site van de stichting. De prentenboeken zijn te koop in de reguliere boekhandel, of via Stichting Milo.